ROELF DIJKSTRA (1927) KONINKLIJKE MARECHAUSSEE Hoewel dienstplichtig militair Roelf Dijksta in Assen moest opkomen bij het 1ste Regiment Infanterie, ging zijn voorkeur uit naar dienst bij de Koninklijke Marechaussee. Hij diende een rekest in voor overplaatsing, dat werd gehonoreerd. Spoedig mocht hij naar Apeldoorn voor de opleiding. In 1947 vertrok hij met de Boissevain naar Indië, vanwaar hij doorreisde naar Soerabaja, de Nederlandse marinehaven. ´Onze eerste taak was het optreden bij vechtpartijen tussen de mensen van de marine en de landmacht ’zegt Dijkstra. ‘Als ze een borrel op hadden sloegen ze er op los en aan ons de taak de orde te herstellen. Overdag waren we vrij van dienst en zaten we veel in de sportschool, ´s avonds waren we stand-by voor als het weer eens mis ging. We hebben er veel werk aan gehad want de chemie tussen landmacht en marine was ver te zoeken. De Prinses Marijke Club in Soerabaja was er berucht om. ‘Het was maar één van de vele taken die de Koninklijke Marechaussee op haar bordje kreeg. ‘We deden werk van allerlei aard: het regelen van het verkeer, het optreden bij ongelukken, de bewaking van Japanse gevangenen en gevangenissen, het voltrekken van doodvonnissen door de krijgsraad te velde, oplossen van criminaliteit, moord en doodslag. Zelfs het bestrijden van geslachtsziekten hoorde tot de uitgebreide taken van het korps. Bij de Landmacht had men daarvoor geen regels, omdat men er blijkbaar vanuit ging dat het dan ook niet zou voorkomen.’ ‘We werden beëdigd als bevoegd opsporingsambtenaar en werden voor allerlei politietaken ingezet. Achteraf denk je wel eens, hoe was het mogelijk? Als twintigjarige werd je blootgesteld aan de meest complexe zaken, die je dan ook maar moest regelen.
Het varieerde van verloren eigendommen tot moordpartijen in de kampongs. Na een poosje vertrokken we naar het eiland Madoera om daar dienst te doen. We schoten met scherp op mijnen en bommen die we in groten getale aantroffen. Totdat een militair van de genie ons flink de mantel uitveegde. Of we wel wisten waar we mee bezig waren? Nee, dat wisten we niet, maar hij maakte het ons voor eens en altijd duidelijk. Tijdens de tweede politionele actie trokken we naar Kedir en moesten voor andere eenheden wegen vrijmaken. Onze eenheid werd overvallen waarbij verschillende doden vielen. Dijkstra heeft er nog levendige herinneringen aan. Op de eerste kerstdag 1948 zat ik ´s morgens met een mitrailleur in een schuttersputje. Het was doodstil tot ik achter me in een huis het ´stille nacht´ hoorde spelen en zingen. Plotseling brak geweervuur uit en na een aantal salvo´s werd het weer stil. Na een poosje werd ook het zingen weer hervat, het tekende de absurde situatie. Begin 1949 kregen we een zware opleiding bij Djimai in de buurt van Bandung. Daarna ging onze eenheid naar Cheribon.’ ‘In die tijd kregen we veel te maken met fanatieke Islamitische Leden van deze milities waren zeer fanatiek en keken niet op een mensenleven. Tijdens een patrouille raakte Dijkstra in een hachelijke situatie. ´Ik moest voor onderzoek naar een kampong in de bergen en reed er op mijn witte Harley Davidson naar toe. Je voelt je ´King of the road´op zo´n moment, maar dat ging snel over toen een eenheid van de TNI, het republikeinse leger, opdook die me staand hield en omsingelde. Waar ik naar toe ging was de vraag en wat ik daar ging doen? Na mijn uitleg hoorde ik hun commandant in het Maleis zeggen ´schiet hem maar dood.´ Gelukkig sprak ik een beetje Maleis zodat ik er op kon reageren. ‘Zowel mijn als jullie commandant heeft opdracht gegeven voor dit onderzoek, dus als jullie me neerschieten krijg je daar problemen mee’, zei ik. ‘Doorrijden dan maar’, zei iemand anders en maakte de weg voor me vrij. Ik reed heel beheerst weg, hoewel het hart in m’n keel klopte. Ik ben daar door het oog van de naald gekropen en heb m´n leven te danken aan de taal die ik sprak, het feit dat ik blijkbaar overtuigend overkwam en de autoriteit die je als Marechaussee uitstraalde.’ ‘Ook op een later moment heb ik veel geluk gehad. Tijdens een van mijn laatste ritten op de Harley kwam ik bijna in frontale botsing met een Sumatraanse vrouw, die me nog net wist te ontwijken. Ik ging met de banden over de rand van de afgrond, maar kon nog net op de weg blijven. Het was daarna niet zo moeilijk meer om mijn motor in te leveren. Die moesten we overdragen aan de TNI.’ ‘Terug in Nederland ben ik beroepsmilitair geworden. Eerst bij de Koninklijke Marechaussee en daarna bij de Cavalerie. Uiteindelijk werd ik rijinstructeur bij de AAT. Ik gaf instructie op alle mogelijke voertuigen, van motoren tot pantsers en tanks, zelf heb ik bijna overal in gereden. Ik heb geen last van de oorlog gehad, maar denk er nog veel aan terug. Ook aan het feit dat er zoveel jongens zijn gesneuveld. Ze hebben hun leven gegeven voor Nederland. Daar hebben ze niet om gevraagd. Ook nu mag daar nog wel eens bij worden stilgestaan. Om die reden is Veteranendag belangrijk. Niet alleen om terug te kijken, maar vooral ook om lering te trekken uit de geschiedenis.’