Veteranen verhalen
uit de NW-Veluwe
Welkom Veteranen op alfabetische volgorde Veteranen op woonplaats Afghanistan Albanië Bosnië Indonesië Korea Kroatië Libanon Macedonië Nieuw-Guinea

Klik op een foto voor een uitvergroting

▲▲▲▲

Welkom Veteranen op alfabetische volgorde Veteranen op woonplaats Afghanistan Albanië Bosnië Indonesië Korea Kroatië Libanon Macedonië Nieuw-Guinea
PIET DIJKSTRA (1924 - 2013)

OGB DesignToen in Mei 1945 de oorlog in Nederland ten einde kwam, heb ik mij als oorlogsvrijwilliger aangemeld om ons Nederlands-Indië, door de Japanners bezet, te bevrijden. In de oorlog woonde ik bij mijn ouders in Amersfoort vlak bij het beruchte kamp Amersfoort. In 1941 kregen wij huiszoeking door de Duitsers. Zij vonden op mijn kamer aan de muur een Engels vlaggetje (souvenir van de Jamboree 1937) en een aantal tekeningen van mijn hand, waar het woord OZO (Oranje Zal Overwinnen) op voorkwam en dat alles beschouwden de bezetters als anti-Duitse propaganda. Ook vonden ze de bekende tekening van de 4 varkentjes, die je op een bepaalde manier moest vouwen, waardoor de kop van Hitler tevoorschijn kwam. Ik moest mij melden op een in die tijd heel berucht adres op de Maliebaan in Utrecht, het hoofdkwartier van de Sicherheitspolizei. Ze hebben me daar alle hoeken van de kamer laten zien en ik kreeg, bont en blauw, te horen dat ik de gevangenis in moest. Omdat ik pas 17 jaar oud was werd de straf uiteindelijk beperkt tot 1 week, waarna ik de rest kon afkopen met een boete van 60 gulden, in die tijd, zeker voor mij, een kapitaal. Omdat de spullen in zijn huis waren gevonden kreeg mijn vader een maand gevangenisstraf. Met kunst en vliegwerk heb ik mij toen verder vrij weten te houden van de “Arbeitseinsatz”.

OGB DesignTotdat medio 1944 de grond te warm onder mijn voeten werd, omdat ik gezocht werd en moest onderduiken. Ik heb bijna een jaar thuis in de kruipruimte van ons huis “gewoond." Op een gegeven ogenblik kwamen de Duitsers vragen waar ik gebleven was; ik had niet voldaan aan de opdracht mij voor de “Arbeitseinsatz” te melden. Mijn moeder antwoordde, naar eer en geweten, dat ik een oproep had gekregen om naar Duitsland te gaan en dat zij vandaar niets van mij had gehoord. De Duitsers doorzochten het huis, maar vonden mij niet. Ik hoorde toen, vanuit mijn schuilruimte, dat ze mijn moeder vroegen wat ze er van zou vinden als ze door de vloer zouden schieten. Mijn moeder zei toen dat ze dan wel even de vloerbedekking wilde oprollen; want anders kwam daar een gat in… Een geweldige moeder waar ik blijvend trots op ben! Op 5 mei 1945 kwam in Amersfoort dan eindelijk de bevrijding! En kon ik de kruipruimte verlaten!

Via de BS meldde ik mij aan als oorlogsvrijwilliger. Waarom deed ik dat? Uit vaderlandsliefde? Uit plichtsbesef om de medemens in Indië, die slachtoffer was van de mensonterende Japanse bezetting was, te bevrijden? Want de oorlog in de Pacific was nog gaande. Uit een gevoel van avonturisme na 5 jaar onderdrukking en vrijheidsbeperking? Het zal zeker een mix van die factoren zijn geweest. Nog gecombineerd met de mogelijkheid van beroepskeuze: een militaire carrière (zoals mijn vader die had opgebouwd) of demobiliseren in Indië.

In afwachting van mijn inlijving als rekruut maakte ik mij verdienstelijk door “The British Red Cross in order of St. John” te helpen om het kamp Amersfoort geschikt te maken voor repatriëring van landgenoten die door de Duitsers waren weggevoerd. Ik heb daar te midden van hordes vlooien, wandluizen en ander ongedierte, gewerkt waarbij ik ook nog iets heb kunnen zien van wat de bezetters daar aan menselijk leed hadden aangericht. In één woord: ontzettend; mensonterend!

OGB DesignToen ik in militaire dienst kwam en op het punt stond met inschepingverlof te gaan, werd ik aangewezen voor een kaderopleiding in Engeland. Via Eindhoven, Ostende en Dover kwam ik terecht in het Nederlandse kamp  Wolpherhampton. Daarna volgde Brentwood, waar ik mijn uitgebreide infanterieopleiding kreeg. Een strenge opleiding: we werden afgeknepen! Na een onderofficiersopleiding in Wolverhampton kregen wij aanvullend nog een verkorte officiersopleiding in het kasteel van de KMA in Breda. En na het succesvol afsluiten van die opleiding naar de troep. Dat was begin januari 1947.

OGB DesignWe moesten ons met een aantal vaandrigs melden bij het 8e Regiment Infanterie in de Juliana van Stolberg kazerne in Amersfoort. Het 4e bataljon daarvan werd op 13 januari 1947 opgericht. Op 5 februari 1947 vertrok ons onderdeel 4-8 R.I. naar de Oost. Aan boord van de Johan van Oldenbarnevelt. Samen met de bataljons 4-10 R.I. en 4-11 R.I. en nog wat losse onderdelen. In totaal zo’n 3000 man. De soldaten lagen in de ruimen; sliepen in hangmatten; ik meen 4 hoog; geen luchtverversings-installatie. Toen wij eenmaal in de Golf van Biskaje kwamen was er aan zeeziekte geen gebrek. Onze soldaten waren op 6 november 1946 als dienstplichtigen opgekomen. Zij hadden 10 dagen Kerstverlof en 10 dagen inschepingverlof gehad. Reken maar uit hoeveel tijd hun opleiding had geduurd, amper 2 maanden. En dat in de strenge winter 1946/47, toen de kogelvangers bevroren waren en de helft van de mannen bij ons vertrek nog geen enkel schot met hun geweer had kunnen afvuren... Van de Indische taal en de Indische adat wisten wij weinig of niets... Daar kwam bij dat wij als bewakingsbataljon werden aangemerkt, mede waardoor onze uitrusting vrij summier was. En dan te bedenken dat wij kort na aankomst in Indië, bij de start van de eerste politionele actie, een volwaardige infanterietaak in een guerrillasituatie kregen. Samenvattend, eigenlijk onverantwoord!

Met mijn peloton heb ik vrijwel de hele periode van 3 jaar op diverse buitenposten op West Java doorgebracht. De dichtstbijzijnde Nederlandse posten lagen zo’n 20 kilometer verderop. Je was dus als peloton helemaal op jezelf aangewezen. Ik was 2 jaar ouder dan mijn soldaten. Ik was commandant, praatpaal en sociaal voorman bij bv. gezondheidsproblemen thuis of wanneer de verkering van één van de jongens in Holland uitraakte. Wij hadden veel contact met de bevolking; een contact met wederzijds begrip. Ik heb daar veel hoogstaande mensen in alle sociale klassen mogen kennen en waarderen. Wij hebben daar ook aan beide politionele acties deelgenomen. Voor alle duidelijkheid wil ik nog even een enkele passage uit de tekst van onze divisiecommandant, de Generaal Spoor, bij de start van de 1e actie citeren: “Vergeet echter nimmer, dat wij niet de strijd ingaan tegen de Indonesische bevolking. Wij keren ons tegen de kwaadwillende elementen onder haar, die de eerlijke uitvoering van de aangegane overeenkomst, die ten doel heeft het herstel van recht en veiligheid voor een ieder van goede wille in deze gebieden en de wederopbouw van Indonesië trachten te saboteren. Want al zal thans tijdelijk het woord aan de wapens moeten worden gegeven, het vrijheidsbeginsel voor deze volken zoals het is neergelegd in de gemaakte overeenkomsten, blijft richtsnoer voor de toekomst." Einde citaat.

Toen wij bij de eerste politionele actie ons nieuwe werkgebied doortrokken bleek de ontstellende nood in dat gebied. En om de rust te herstellen was er vanaf het ogenblik dat wij de binnenlanden introkken, maar één dagelijks takenpakket: patrouille lopen; bij dag en ook vaak bij nacht. Dwars door de kali of over een glibberige sawahdijk. 30 of 40 km. op een dag was geen uitzondering! Steeds alert op wat er zou kunnen gebeuren: beschieting door een tegenstander. En dat kon een onderdeel zijn van de T.N.I., maar evengoed van een bende die de bevolking terroriseerde. Vaak een niet als zodanig herkenbare tegenstander, die je misschien met de nodige eerbied en een beleefd ”tabeh toean” had laten passeren om je dan van achteren te beschieten... En dan te bedenken dat het dagblad Trouw toentertijd in een artikel schreef: ”Patrouillegang schijnt zich te beperken tot het rijden in motorvoertuigen langs de wegen; buiten de wegen, dus in het terrein tot in de meest afgelegen kampongs komt men niet en dat is juist de hoofdzaak!” Einde citaat.

U begrijpt de reactie van mijn jongens die zich de blubber liepen, juist in die verafgelegen kampongs! En mijn spontane reactie: ik heb mij toen heilig voorgenomen mij bij thuiskomst nooit op die krant te zullen abonneren… We kregen ook tropeninformatie en tropenhygiëne van een KNIL-onderofficier; een Indische Nederlander. Hij heeft ons volop van zijn kennis en kunde laten profiteren. Tijdens de natte moesson was de post, waar wij op dat ogenblik lagen, over de weg onbereikbaar. Onze bevoorrading moest toen door de lucht, luchtdropping door een Dakota van een weekvoorraad voedsel en niet te vergeten, de brieven uit Holland! Bij die voorraad zat ook vlees en brood, maar dat bleef in die hitte maar een paar dagen eetbaar…. We probeerden dat dan maar aan te vullen door een wild varken te schieten of het menu aan te vullen met het vlees van reigers. Onze kok, in de oorlog een zwarte slager, wist daar wel raad mee! Voor de verzending van patrouilleverslagen naar het bataljonscommando en de post voor ons thuisfront werd een Pipercup ingeschakeld. Wij plaatsen dan 2 hoge palen, verbonden door een touw, waar wij onze postzak aan bevestigden; het vliegtuig kwam dan laag invliegen en pikte, met een onder het vliegtuig hangende haak, onze post op. Een bijzondere vorm van “luchtpost." En één of twee weken later wist men dan thuis weer wat van ons reilen en zeilen. Voor de geestelijke verzorging waren er de aalmoezenier en de veldprediker. Als onze post dicht bij een stad lag, konden wij daar ter kerke. Maar meestal lagen wij in de bush en dan moesten wij terugvallen op geestelijke “thuiszorg." Rond 1 x per 3 weken kwamen de aalmoezenier of de veldprediker langs en hielden dan een korte dienst. Maar toen de kwaliteit van het wagenpark, door gebrek aan onderdelen, slechter werd, kwamen beiden vaak samen in één auto; het “admiraalschip” genoemd, naar de naam van de chauffeur Jan Admiraal. De aalmoezenier meldde dan zijn komst aan met de woorden: ”Piet, het vliegend Evangelie is in aantocht”! Aalmoezenier en dominee, beiden geweldige mensen, die hun vak verstonden en velen tot steun waren!

Een bijzonder ogenblik voor mij was toen ik in oktober 1948 op het vliegveld van Batavia mijn vader mocht verwelkomen. Mijn vader was ballonmeester van de Haagse Ballonclub, de club van Joop Boesman en zijn vrouw Nini. De ballonmeester is de technicus die de opstijgingen van gasballonnen verzorgt. Die club zou promotie-opstijgingen verzorgen voor het Indische Rode Kruis, dat 75 jaar bestond. Toen Boesman en zijn vrouw na de opstijgingen nog 1½ week naar Bali gingen, bleef mijn vader alleen in een hotel in Batavia achter. Ik heb toen mijn bataljonscommandant gevraagd of mijn vader mijn gast op mijn post mocht zijn. Maar dat mocht niet... Toen ik hem vroeg of hij een oplossing voor het probleem had, was zijn antwoord: ”Piet, ik weet nergens van; maak er met je vader een paar fijne dagen van”! En zo is mijn vader meegegaan naar mijn buitenpost. Hij heeft mee patrouille gelopen en daarbij over sawah-dijkjes gegleden; hij heeft de trouwerij van de dochter van een dorpshoofd meegemaakt; hij heeft de bloedige gevolgen gezien van wat bendeleden aan narigheid aan de bevolking konden aanrichten. Toen hij weer terug was in Holland, herkende hij in mijn brieven het “decor” van waaruit ik mijn brieven schreef.
Indië was een serieuze zaak. Uiteraard!. Maar we hebben ook wel eens kunnen lachen! Onze bataljonsfoerier was ziek; hondsdolheid! Dat was natuurlijk geen reden om te lachen! Alle mensen van de staf, die met hem in contact waren geweest, moesten met hem naar het Instituut Pasteur in Bandung om gedurende een paar weken dagelijks een uiterst pijnlijke injectie te krijgen. En ook dat was geen reden om te lachen! Ook de commandant van de stafcompagnie was slachtoffer.

Ik werd aangewezen hem tijdelijk te vervangen. Op een zaterdag in die periode kreeg onze bataljonscommandant een paar dagen bezoek van zijn echtgenote. Voor haar was een kamer in het grote gebouw, waar de staf was ondergebracht, gereserveerd. Op de deuren van de kamers stond de functie van degene aan wie die kamer was toegewezen: bataljonscommandant, betaalmeester, aalmoezenier, enz. De volgende morgen stond op de deur van de kamer van de vrouw van de commandant een bordje met de aanduiding “Moeder-Overste." Wie had dat op zijn geweten? Dat wilde de ontstemde overste wel eens weten. De hele compagnie moest aantreden en de overste wilde weten wie dat bordje had geplaatst. Maar niemand meldde zich… Toen ging de deur van de aalmoezenier open; met een slaperige kop overzag hij de hele toestand en kreeg op zijn vraag de reden van die opstelling te horen. Zijn reactie: “dat heb ik gedaan”!


In Harderwijk sta ik bij sommigen bekend als iemand, die het vaak over zijn “thuisfront” heeft. En daarmee doel ik dan op de steun, die ik bij mijn werk in de Harderwijker gemeenschap van mijn vrouw kreeg en nog steeds krijg. Zo had ons bataljon ook een thuisfront, bestaande uit enkele familieleden van militairen uit ons bataljon. Zij deden geweldig werk! Zij zorgden o.a. voor contact met de achtergebleven familie bij droeve gebeurtenissen. Zij waren ook actief toen, als gevolg van de poststagnering bij de 2e politionele actie, brieven uit Indië niet aankwamen. Middels een soort van bulletin werd onze familie toch nog wat op de hoogte gehouden. Ook zorgden zij bij het demobiliseren voor contacten met werkgevers, Ministerie e.d. waardoor vrijwel iedereen bij debarkeren wist waar hij voor zijn toekomst persoonlijk aan toe was.

Er waren natuurlijk ook droeve zaken. Het kwam wel eens voor dat een familielid van één van de mannen in Holland overleed. En als commandant op de buitenpost had je dan, omdat de bataljonscommandopost met de aalmoezenier en veldprediker te ver weg was, de taak zelf die boodschap over te brengen. Ik heb dat ook een keer moeten doen toen de vader van één van mijn mannen was overleden. En de vaardigheid daarvoor had ik in mijn opleiding niet mee gekregen... En die sobat kon zijn familie alleen maar zijn medeleven via een brief doen blijken; een brief die er visa versa een paar weken over deed…en 2 ½ jaar later zijn moeder troostend omarmen. Het mobieltje was toen ook nog niet uitgevonden.

Ons verblijf in Indië was geen vakantie. Er waren gevaren rondom. Ik wil wat uitgebreid vertellen over de gevaarlijkste situatie waarin wij verzeild raakten en die voor ons een grote impact heeft gehad. Op 15 juni 1948 liep ik met een groep van rond 10 man een patrouille toen wij vuurcontact kregen met een groep rampokkers, leden van een bende die de bevolking terroriseerden. Wij trokken er achter aan, maar zij verdwenen via de sawah, een rijstveld, in een kampong. Op die sawah was een tani, een boer, aan het werk. Ik vroeg hem waar die lui waren gebleven. Zijn antwoord was dat hij niemand had gezien. En dat terwijl zij vlak bij hem passeerden! Ik ben toen kwaad geworden, heb die man wat hardhandig aangepakt en hem er op gewezen dat wij 15.000 kilometer over zee waren gekomen om de bevolking en dus ook hem, te helpen bij het herstellen van de rust en veiligheid. En dat ik op zijn minst medewerking van de bevolking, dus ook van hem, mocht verwachten. De volgende dag, de 16 juni, kwam de wacht mij vertellen, dat er een inlander aan de poort stond die mij wilde spreken. De man kwam binnen; hij vroeg of ik hem herkende; dat was niet het geval (die lui lijken net als Chinezen bij ons, veel op elkaar). Hij bleek de man te zijn die ik klappen had gegeven. Ik vroeg hem of hij zich kwam beklagen, dat was niet het geval. Integendeel, hij vond dat ik gelijk had gehad en daarom kwam hij mij wat vertellen!

En onder het genot van een kopje koffie kwam zijn verhaal. 10 kilometer van mijn post lagen drie posten, bemand met Laskar Rajat-soldaten. Dat waren inlandse hulptroepen onder commando van Ambonese sergeants. De man vertelde, dat hij de vorige avond in een warong, een inlands cafeetje, was geweest waar ook een paar Laskars waren; die lui waren dronken en bralden uit dat zij in de nacht van 17 op 18 juni (dus over 2 nachten) zouden “brontakken”, opstand zouden plegen, hun Ambonese commandanten zouden vermoorden en dan onze post overvallen en uitmoorden... En dat kwam hij mij melden! Even later kreeg ik diezelfde melding van de assistent Wedana, een inlandse bestuurs-functionaris, die dat op zijn beurt weer van een dorpshoofd had gehoord. Ik heb e.e.a. uiteraard direct aan het bataljonscommando gemeld. De bataljons-inlichtingen-officier heeft nog diezelfde middag met een sterke patrouille van mij een bezoek aan de dichtstbijzijnde post gebracht. Hij kwam terug met de mededeling dat het waarschijnlijk loos alarm was, maar adviseerde mij daar ’s avonds zelf nog even naar toe te gaan. Dat heb ik die avond (ook met een versterkte patrouille) om rond 22.00 uur gedaan. De Ambonese sergeant Pattinasarane vertelde mij, omringd door zijn stafleden, dat het bericht op kwaadsprekerij berustte. Dezelfde nacht om rond 3 uur meldden zich 5 Laskars bij mijn post, die vertelden dat hun kampementen om 01.30 uur (dus slechts een paar uur na mijn vertrek!) door een bende van rond 200 man waren overvallen en dat hun commandanten waren vermoord..... En dat de bende nu naar ons onderweg was. Dat brontakverhaal was dus kennelijk een één/tweetje met de vijand, de TNI, geweest. Door de melding, o.a. van de man die van mij klappen had gekregen, waren wij gewaarschuwd en hebben ze kennelijk en gelukkig (!), van een aanval afgezien. Je vraagt je af hoe het zonder die waarschuwing zou zijn afgelopen.... Ik denk dat wij daar door het oog van de naald zijn gekropen! Wij mogen zeggen dat wij daar bewaard zijn gebleven! Ik laat ieder jaar op 17 juni, de dag van dat droeve gebeuren, op persoonlijke titel bloemen leggen bij de graven van die twee Ambonese sergeants op het ereveld Menteng Poelo in Jakarta.

Ik heb er geen spijt deel te hebben uitgemaakt van het Leger en Orde en Vrede. Wij hebben ons ingezet voor het welzijn van de bevolking van West-Java. Maar het was voor mij ook een leerschool. Ik had die tijd als levenservaring niet willen missen. Ik heb veel mensen leren kennen. Mijzelf het best!! Wij werden er door onze wettige regering op uitgestuurd met de opdracht om orde en vrede te brengen in een deel van ons Koninkrijk. Daarbij voor ogen de door Koningin Wilhelmina op 7 december 1942 uitgesproken toekomstvisie: een zelfstandig Indonesië in een federatief verband met Nederland. Met mijn jongens, mijn peloton van rond 30 man, hebben wij ons in die drie jaar op buitenposten in de rimboe ingezet voor het vervullen van die opdracht. Wij werden uitgezonden (en opgeleid en uitgerust) als bewakingsbataljon maar wij werden, door de situatie gedwongen, vanaf de eerste politionele actie een gevechtsbataljon dat in een guerrilla-oorlog terecht kwam. Mijn peloton werd na enige tijd aangevuld met 3 oorspronkelijke deserteurs, dienstweigeraars; toen zij zagen waar wij mee bezig waren, deden ook zij goed mee. Voor de deserteur, de overloper, de verrader Poncke Prinse, die op zijn eigen sobats schoot en deed schieten, heb ik geen goed woord over. Wij bouwden een goede relatie met de bevolking op;zij noemden ons vaak de “Belandah Baroe” (= nieuwe Hollanders). Er zijn verkeerde dingen gebeurd; van beide zijden; die zijn niet goed te praten, maar wel hier en daar wel een beetje te verklaren. Maar ik ben van mening dat, als je een oordeel wilt geven over iets uit het verleden, je die gebeurtenissen dan wel moet zien tegen het decor van de tijd, van de omstandigheden, waaronder het gebeurde. De uiterst harde methode Westerling, die ik van nabij heb zien opereren, had overigens zeker niet altijd mijn waardering; integendeel.

Toen wij in 1950 terugkwamen hadden wij nog nooit van PTSS gehoord. Er stonden dan ook bij het verlaten van de boot geen psychologen op ons te wachten. En toch kregen sommigen, vaak pas na vele jaren, last van hun Indië ervaringen. Zo kwam ik jaren geleden in het ziekenhuis in contact met iemand, die mij, toen ik hem naar zijn gezondheidstoestand vroeg, vertelde dat hij door de artsen was opgegeven en dat hij nog maar kort te leven had…. Toen ik reageerde met het woord “erg” zei hij dat er nog iets veel ergers was: hij was in Indië geweest en had mensen doorgeschoten…. Ik vroeg hem onder welke omstandigheden dat was gebeurd. Zijn antwoord was: tijdens acties. Ik heb hem er toen op gewezen dat hij aan die acties moest deelnemen in opdracht van het door Onze Lieve Heer boven hem gestelde gezag en dat hij daarom afstand moest nemen van zijn probleem. Hij heeft nog een aantal maanden geleefd, waarin wij veel gedachten hebben gedeeld. Hij is in vrede gestorven. In zijn omgeving was er niemand geweest met wie hij zijn probleem kon delen en die hem op dat punt tot steun had kunnen zijn….

Ik ben van mening dat Nederland de Ambonezen in de kou heeft laten staan; terwijl juist zij zich altijd, en tot het laatst toe, uiterst loyaal tegenover Nederland hebben opgesteld. Zo weigerden zij in 1941 de door Japan geëiste solidariteitsverklaring te tekenen. 12.500 Ambonezen kwamen met hun familie naar Nederland in afwachting van hun terugkeer naar de Molukse Republiek, die onderdeel zou moeten worden van de te vormen Verenigde Staten van Indonesië. Het werd echter voor hen niet het door hen verwachte retourtje, maar het bleef voor hen helaas beperkt tot een enkele reis.... Zij voelden zich door Nederland verraden, beledigd, vernederd en in de steek gelaten. Een voedingsbodem voor de latere gebeurtenissen in Wijster en De Punt.... Er bleef en blijft bij hen nog steeds een brandend verlangen naar de Republiek Maluki Salatan. Ook de Papoea’s hebben niet de steun gekregen die hun in het vooruitzicht was gesteld.

Wij kwamen terug met een onvoldaan gevoel omdat wij ons hadden moeten inzetten voor het bereiken van een doel dat, om politieke redenen, buiten ons vermogen en buiten ons bereik lag en omdat wij de bevolking in de steek hadden moeten laten, terwijl anarchie, corruptie en geweld hun voorland was. Het zou mij niet verbazen wanneer veel van onze mannen en vrouwen, die later waren ingezet in Uruzgan, met hetzelfde gevoel zijn terug gekomen.

Vóór de Tweede Politionele Aktie lag ik een tijd aan de demarcatielijn; regelmatig kwam dan de Commissie van Goede Diensten langs: meestal dezelfde Amerikaanse en Australische kolonels. Als zij, na zich bij mij gemeld te hebben, het Republikeinse gebied in gingen, zeiden ze “Piet, we zijn om 3 uur terug; zet de Bokma maar vast koud!” In een open gesprek zeiden zij een keer tegen mij “Piet, militair kunnen jullie het winnen, maar politiek hebben jullie het al verloren; haal geen gekke dingen uit, maar zorg dat je je jongens mee naar huis krijgt." En ik ben dankbaar dat dat gelukt is.

Wij hebben onze taak naar vermogen, en soms met gevaar voor eigen leven, zo goed mogelijk volbracht onder omstandigheden, die 65 jaar later bijna als onverantwoord worden beschouwd. Velen onzer zijn trots op wat zij daar hebben verricht, vooral als zij terugdenken aan de hulp, die zij de verwaarloosde en geterroriseerde Indonesische bevolking hebben gegeven. Maar meer dan 6200 van ons zijn niet teruggekomen en rusten nu op één van de erevelden in Indonesië. Wij kregen bij thuiskomst geen hartelijk welkom; uiteraard wel van onze familie en vrienden, maar niet van de overheid en ook niet van “de man in de straat” die ons, veelal mede dank zij de media, als een stelletje moordenaars zag… Dat laatste weer eens als bewijs van de stelling dat vooroordeel een kind van onwetendheid is. De overheid beloonde ons met 100 gulden, 14 dagen vrij reizen en een herinneringstegeltje en zoek het verder maar uit... Gelukkig kreeg een aantal onzer hulp van ons “Thuisfront”, ik noemde dat al even. Wij kregen wel allemaal een brief van prins Bernhard die aanbood te helpen wanneer er problemen waren. Ik weet van nabij dat hij die belofte, waar nodig en mogelijk, ook heeft waargemaakt. Hij was ook de man die het initiatief nam voor een veteranenbeleid, dat intussen is uitgegroeid tot een goed beleid dat de veteraan tot steun is. Door de instelling van het Veteranenplatvorm en het Veteraneninstituut kunnen wij nu een beroep doen op diverse voorzieningen. Ons bataljon ging met een sterkte van 677 man naar de Oost, ruim 100 minder dan de voor een bataljon voorgeschreven sterkte. Daarvan hebben wij in die 3 jaar, buiten de genoemde 2 Ambonese sergeants, 11 sobats, wapenbroeders, verloren....

Van de genoemde 677 zijn er nu nog een kleine 100 in leven. Ieder jaar komen wij als sobats op de eerste zaterdag in september in Roermond bijeen voor de landelijke herdenking van de gevallenen en op 7 december in Schaarsbergen voor de herdenking van de gevallen sobats van de 7 December-divisie waar ons bataljon deel van uitmaakte. Bij die gelegenheden mag ik daar en elders in Nederland, namens ons bataljon, bij monumenten een krans leggen. Ook komen wij jaarlijks op een bataljons-reünie als een vriendenclub (met een groeiend aantal noodzakelijke begeleiders) bij elkaar, waar wij onze gevallen sobats herdenken; dit jaar deden wij dat nog met rond 50 sobats en 45 partners en begeleiders. Aanvankelijk deden wij de herdenking van de gevallenen bij de vlaggenmast, waarbij een trompetter het signaal Last Post blies; indrukwekkend. Maar de afstand van de kantine, waar wij bij elkaar kwamen, naar de vlaggenmast is rond 350 meter waarbij ook nog een steile stenen trap moet worden overwonnen; het resultaat was dat een groeiend aantal sobats dan wegens mindere mobiliteit in de kantine moest achterblijven. Toen ik het voorzitterschap in 2006 overnam hebben wij besloten de herdenking voortaan in de kantine te houden. Nadat wij allen voor zover mogelijk zijn gaan staan noem ik dan in volgorde de namen van de gevallen sobats, de data waarop zij gesneuveld zijn alsmede hun leeftijd (de meeste variërend van 21 tot 23 jaar), terwijl op een groot scherm hun foto’s en die van hun graven worden geprojecteerd.

Resultaat: vochtige ogen; aangrijpend; ontroerend! Ons clubje wordt kleiner en het ogenblik, dat wij het samen herdenken moeten stoppen komt angstig dichterbij....

Afsluitend
Op last van de Veiligheidsraad werd op 27 december 1949 in Amsterdam de soevereiniteit overgedragen aan de Verenigde Staten van Indonesië; de Republiek Indonesia Serikat.
Einde Nederlands Indië… Merdeka, vrijheid voor Indonesië.
Een Commissie van Goede Diensten kreeg toezicht op de naleving, waardoor de Verenigde Naties als een soort van voogd voor Indonesië zou fungeren. Door deze resolutie werd Nederland voor het oog van de wereld aan de schandpaal genageld, hetgeen voor de gemiddelde Nederlander niet te verteren was en voor het bestuur in Indië helemaal niet. En wat te denken van Jan Soldaat, die daar in de strijd zijn maat had zien sneuvelen… Wat overbleef was de Nederlands-Indonesische Unie, die op 16 februari 1956 door Indonesië eenzijdig werd opgezegd…

Als ik nog even op ons verleden in Nederlands Indië terugkijk, dan wil ik opmerken dat daar in de loop van de eeuwen een goed georganiseerde maatschappij was opgebouwd.
Enkele voorbeelden:

Er werd een goede rechtspraak ingevoerd, gebaseerd op de inlandse adat;
deze rechtspraak is nu nog de basis van de huidige rechtspraak.

Er werd een goed functionerend bestuurslichaam opgezet.

Er werden successen geboekt op medisch gebied:
ziektes zoals de pest, malaria, cholera, beri-beri werden met succes bestreden.

Er werd een goede infrastructuur opgebouwd: scholen, ziekenhuizen, fabrieken, wegen e.d.

Ik ben van mening dat Indonesië terecht naar zelfstandigheid streefde, maar het koos daarbij een andere weg dan de weg die Koningin Wilhelmina in haar bekende rede van 7 december 1942 had aangegeven en die in Lingadjati in overleg met de Republiek was vastgesteld, namelijk een onafhankelijk Indonesië in federatief verband met Nederland.



Ieder jaar in oktober kwamen de sobats van 4-8 R.I. in de Bernhardkazerne in
Amersfoort bij elkaar om de oude vriendschapsbanden, waar nog mogelijk, te versterken.