JOHAN ADRIANI (1927-2010) Toen Johan Marcus Adriani zich op 6 november 1946 bij het Regiment Garde Grenadiers in Amersfoort meldde, had hij al een heftige periode achter de rug. Als inwoner van Oosterbeek had hij tijdens de oorlog in het centrum van de gevechten gezeten en hij mocht blij zijn het er levend te hebben afgebracht. Adriani was geen oorlogsvrijwilliger maar dienstplichtig militair. Na Amersfoort volgde de opleiding tot hospik in Utrecht en in 1947 werd hij overgeplaatst naar de kaderschool op de W.G.F kazerne in Harderwijk voor de opleiding tot onderofficier. Uiteindelijk werd hij peletonssergeant bij het 5de Bataljon Garde Grenadiers, maar toen dit regiment naar Indië vertrok bleef Adriani achter. Samen met nog 14 anderen zou hij instructeur worden. Eind 1947 vertrok hij toch met het vrachtschip Tabinta naar Indië om andere onderofficieren af te lossen. ‘De zeereis was verschrikkelijk’, zegt Adriani, ‘maar ik het niet graag willen missen. Achteraf was het een prachtige ervaring’. De eerste bestemming was Sabang waarna we doorvoeren naar Batavia. De jonge Adriani, ging niet zoals hij graag wilde het veld in, maar werd in het hoofdkwartier van de Generale Staf aan het werk gezet. Samen met collega’s verrichtte hij er alle voorkomende werkzaamheden. Het werk was administratief, operationeel, maar had ook links met beveiliging en inlichtingenwerk. Dat nam in het hoofdkwartier een belangrijke plaats in. Op een paar enorme stafkaarten stonden alle posten vermeld. Elke morgen werd bijgehouden waar vuurcontacten of ontploffingen waren geweest en de troepenbewegingen werden strikt vermeld. ‘Mijn diensttijd in Indië was een eitje’, zegt Adriani. ‘Ik had een aantal kennissen in Batavia waar ik buiten diensttijd heen ging en waar de koloniale sfeer nog intact was. Er werd uitgebreid gekookt en het waren heerlijke avonden’. Generaal Buurman van Vreeden voerde het commando op het hoofdkwartier, en zeker rond de politionele acties kwamen alle belangrijke militairen en diplomaten er binnenvallen. Op een bepaald moment zaten we, samen met kapitein Raymond Westerling, stafkaarten uit te zoeken en luchtfoto’s aan elkaar te plakken. Die had hij nodig om zijn acties voor te bereiden. In Indië had ieder een heilig ontzag voor Westerling, die ‘De Turk’ werd genoemd, omdat hij in Istanboel geboren was. Toch kon hij niet voorkomen dat we de strijd langzamerhand verloren,’ zegt Adriani. ‘Dat gebeurde niet zozeer op militair terrein maar vooral op het politieke vlak. Op het hoofdkwartier merkten we dat, omdat er steeds vaker officieren van het T.N.I. te gast waren en er overleg en onderhandelingen plaatsvonden. Op een bepaald moment werden onze posities in Batavia overgenomen door de Indonesiërs en verspreidde zich het gerucht dat Soekarno in aantocht was. Hij kwam inderdaad naar de hoofdstad en nam zijn intrek in het nabijgelegen paleis. Wij zagen vanuit ons hoofdkwartier dat de Nederlandse vlag werd gestreken en de Indonesische vlag in top ging. Rond die tijd was onze taak ook om Radio Communistisch China af te luisteren en daar bandopnames van te maken. Later legden we ook de link met Rusland. We dachten dat de Russen de drive achter de zelfstandigheid van Indië waren, de bevolking liep er over het algemeen niet warm voor. Zo was het mogelijk één van de eerste stappen in de Koude Oorlog, lang voor dat daar officieel sprake van was’. Een aantal manschappen riep dat we tot het laatste moment zouden blijven vechten, maar toch overheerste het nuchtere verstand en vonden de meesten dat we maar moesten proberen zo snel mogelijk veilig thuis te komen. Toen de vroegere eenheid van Adriani, het 5de bataljon Garde Grenadiers, huiswaarts keerde, kon hij aan boord van het troepenschip aansluiten. Ondanks alle grote monden was iedereen stil toen we de haven uitvoeren en was het een emotioneel moment. ‘Als ik mijn diensttijd vergelijk met die van veel anderen, heb ik het daar gemakkelijk gehad, maar zoiets kun je vooraf niet weten. Ik ben blij dat ik het heb meegemaakt. Het was een avontuurlijke tijd en het heeft ons mede gevormd. Zelf heb ik weinig moeite gehad om me weer aan te passen aan de naoorlogse samenleving. Wel heb ik me geërgerd aan de naoorlogse houding ten opzichte van de Ambonese KNIL-militairen. Niet alleen moesten ze hun land verlaten, ook hun leger en werkkring werd opgeheven, terwijl ze generaties lang voor Nederland hadden gevochten. Dat heeft een hoop verdriet veroorzaakt en had beslist anders gekund’. • Overlijdensbericht Johan Marcus Adriani 06-03-2010