JAN FOPPEN (1927-2021) Opmars route Midden Java van de tweede politiële actie van het eerste peloton tanks bij INF V Sedert half september 1948 was ik als tankschutter, met het 1e peloton tanks van het 6e Eskadron Vechtwagens, gedetacheerd bij het KNIL-bataljon Inf V “Andjing NICA” te Gombong, 55 km zuidoost van Poerwokerto. 1-Vew 6 was versterkt met een gepantserde ¾-tons verbindingswagen en twee ongepantserde auto’s met bagage en voor 4 dagen en 30 km brandstof, munitie en menage. De sterkte was 17 man, inbegrepen een tankmonteur. De eskadronscommandant, kapitein G.H.O. de Wit, adviseerde de bataljonscommandant, luitenant-kolonel A. van Santen, het tankpeloton een gevechtsteam te doen vormen met één infanteriepeloton van een van zijn compagnieën, en bij voorkeur met die compagnie te laten oefenen. Bij een van de eerste oefeningen onder leiding van de ec kwam tijdens het doorwaden van een smalle “kali” een tank tot stilstand door weifelen van de bestuurder. De stroom ondergroef de rupsen waarna het hele geval wegzakte en het binnendringende water de gloeiendhete luchtgekoelde motor grondig vernielde. De wagen leek wel een geiser. De berging van de steeds dieper wegzinkende tank door de twee andere duurde vijf uren en het vervangen van de motor en alle bekabeling vier dagen, inbegrepen de avonden en de zondag. Prachtig werk van de LTD 716/III. Inf V was in december 1945 opgericht te Tjimahi, ten westen van Bandoeng, ter verdediging van dat garnizoenplaatsje; zuiverde in 1946 Zuid-Bandoeng en Lembang en kwam na de eerste politiële actie in 1947 via Cheribon aan de noordkust en Tjilatjap aan de zuidkust, terecht in Gombong, Midden Java, achter de demarcatielijn waar het zijn compagnieën Ambonezen, Timorezen en “Indische jongens”, zoals de Indische Nederlander zich graag noemt, met wisselend succes infiltraties weerde en de rust handhaafde. Het mouwembleem was een grauwende hondenkop en daarom noemde de tegenpartij hen “Andjing NICA”, honden van de Nederlands-Indische Civiele Administratie (in 1945 de naam van het nieuwe Nederlands gezag). Evenals in de 80-jarige oorlog de scheldnaam “geuzen”, werd ook deze echter een erenaam. Bij de tweede politiële actie moesten wij met toegevoegde wapens en diensten plus het KL-bataljon 4-11 RI, van Gombong in algemeen oostelijke richting oprukken naar Poerworedjo, onder veiligstelling van de ongeveer 60 km lange verbindingsas tussen genoemde plaatsen door 4-11 RI, waarna Inf V onder bevel zou komen van de T-brigade. Beide bataljons hadden elk een compagnie infanterie achter moeten laten ter verdediging van eigen standplaats of gebied. Tussen Gombong en Poerworedjo liepen de verkeersweg en de spoorbaan soms samen, soms elk afzonderlijk over een brug. Inlichtingen wezen uit dat vooral op de verkeersweg tankvallen en versperringen waren aangebracht en bruggen vernield, terwijl landmijnen en voorgekapte bomen e.e.a. nog zouden kunnen verergeren. De spoorbaan daarentegen verkeerde in goede staat maar was ook op vele plaatsen van mijnen voorzien, vooral bij de bruggen. Overste “Piet” van Santen, van beide mogelijkheden gebruik makend, liet het gemotoriseerde gedeelte zoals de artillerie, genie, technische- en geneeskundige dienst e.d. over de weg gaan en zette 4-11 RI op een trein, met mogelijkheid over te stappen op lege 3-tonners in de wegcolonne. Onderweg moesten zowel in Keboemen (20 km) als in Premboen (40 km) een compagni. infanterie (minus een peloton) worden achtergelaten en op kwetsbare plaatsen, zoals bruggen, een peloton. Inf V leverde twee versterkte voorcompagnieën (die in het actieverslag van dat bataljon “spitsen” worden genoemd). De 1e compagnie, waarbij wij waren ingedeeld, ging over de weg vooruit; de 2e compagnie op een speciale trein van platte wagons, waarvan de twee voorste van zandzakken op de bodem waren voorzien en spoorrails als borstwering voor de meerijdende pioniers, een stuk anti-tankgeschut en mortieren. De spitscommandant reed mee op de locomotief in het midden van het treinstel. En achter de spitsen volgde de kleine gevechtsstaf van commandant Inf V, tevens colonnecommandant. De wegspits had aanvankelijk de volgende indeling: drie brencarriers, voorafgegaan dor een White-scoutcar met stormpioniers; drie Stuart-tanks met daarbij de gepantserde ¾-tons verbindingswagen van de pelotonscommandant (pc) als commandovoertuig, ook voor de 1e lt S.A. Lapré, compagniescommandant (cc) van 1 Inf V, tevens spitscommandant, die vandaar uit betere radioverbindingen had dan vanuit zijn commandojeep. Daarin reed hij ook prettiger, de wagen was voorzien van een echt lederen achterbank en werd “de divan” genoemd. Daarachter kwamen zijn jeep, de artilleriewaarnemer in diens gepantserde ¾-tonner, vier auto’s van de genie met o.a. springmiddelen en brugslagmaterieel en een bulldozer op oplegger. Tussen de colonne in reden twee pelotons infanterie op vier 3-tonners, en achteraan een ambulancejeep en drie carriers met elk een 3-inch mortier. Om te voorkomen dat de tegenpartij bij zijn aftocht achter zich de zaak nog meer vernielde, moest men hem op de hielen volgen en dat probeerde men dan ook te doen. Bij het eerste treffen, even na dag aanbreken van 19 december, verloor de vijand acht man maar het gaf hem tijd verderop een brug te doen springen. De infanterie ging te voet door, de rupsvoertuigen (carriers en tanks) zochten zich en weg in het zijterrein terwijl de wielvoertuigen enige uren moesten wachten totdat de genie e.e.a. had verholpen. Erger was dat “de divan” onklaar was geraakt. Zelfs de meerijdende monteur kon er niets aan doen. Lt. Lapré stapte over in zijn jeep, Lt. Kapteyn Sr. Op een tank en vanaf dat ogenblik hielden zij soms per radio, soms schreeuwend en gebarend contact met elkaar. Kort nadat de wegspits zich weer had herenigd, zakte de oplegger met bulldozer door een brug en kantelde de “kali” in. Er waren geen persoonlijke ongelukken, maar alles achter de artilleriewaarnemer en één 3-tonner met springmiddelen, werd erdoor afgesneden, inbegrepen het brugslagmaterieel en vrijwel alle wielvoertuigen van de infanterie. Met één peloton “opgezeten” infanterie op de carriers en de tanks joeg het voorste deel door naar Keboemen, waar men omstreeks half 12 aankwam, Daar was de treinspits al twee uren eerder gearriveerd maar di. kon voorlopig niet verder: met blikken moest eerst de stoomketel van water uit de rivier worden voorzien en daarna opgestookt. Voorbij Keboemen stuitte de wegspits weer op een halfvergane verkeersbrug die geen tanks kon dragen, en deze maakten een, zoals al gauw bleek, zeer riskante rit over de ernaast liggende spoorbrug waarvan een biels onder de rups afbrak met als gevolg dat de laatste tank (wmr H.A.F. Hermans) er niet meer over kon en met de bijbehorende infanterie moest worden achtergelaten. Bij het oprukken en mijnen zoeken had men voortdurend last van sluipschutters die moeilijk te vinden waren. Men legde er slechts één neer die zich te dichtbij waagde. Bij een beschieting uit een huis werden na snelle omsingeling en bestormin. zeven man gedood. Tegen half twee bereikte de wegspits Premboen waar een munitietrein van vijf wagons werd verrast. De wacht ging aan de haal en de munitie werd opgeblazen. Omdat de spits geen radioverbinding meer had met de gevechtsstaf schreef Lt. Lapré in code op het stationsgebouw dat hij doorging naar Poerworedjo. Het bericht werd ’s avonds inderdaag opgemerkt en er werd op gereageerd ook! Na enige weerstand in Koetoardjo, 13 km verder, ging de wegspits door. Wellicht wat te haastig voor een van de tanks (wmr C.B. Sluis) want de vijand zag kans tussen hem en de anderen een brug op te blazen. De tank reed toen maar met opgezeten infanterie terug naar Premboen en de tegenpartij kon doorgaan met zijn “verschroeiende aarde." (Vooral Chinezen moesten het dan ontgelden, want er werd flink bij geplunderd). De wegspits bestond nu nog slechts uit 43 man en 1/3 van het oorspronkelijke aantal voertuigen, waaronder maar één tank, die van korporaal J. Eshuis met Lt. Kapteyn Sr. op het achterdek. Onderweg werd een met zware bommen ondermijnde brug gered door de pioniers, waarbij OVW-sergeant F.M. Kriesels zich onderscheidde door naar de overkant te rennen en een nog maar 5 cm lange lont te doven. (Iets dergelijks deed zich voor bi. de spoorspits waar OVW-korporaal Van Wyk zolang touwtrok tot zijn Menadese maat Sanger het touw kon doorsnijden waarmee de verborgen tegenstander vier trekbommen van elk 250 kg wilde activeren. Ondanks het feit dat alle bruggen waren gemijnd, de laatste voor Poerworedjo zelfs me. tien bommen, werd de stad even voor invallen van de duisternis bereikt. De verassing was volkomen, maar bij het binnendringen werd er toch weer stevig gevochten. De vijand verloor tientallen mensen, de tank een koplamp. Het gevechtsdoel was bereikt maar daarmee stelde de spitscommandant zich niet tevreden. Het bataljon zou misschien de volgende dag alweer door moeten en daarom werd er nog even gekeken naar de grote brug over de “kali” Bogowonto, richting Djokja, waarbij liefst twaalf mijnen bleken te liggen. Deze werden in het donker met moeite opgespoord en onklaar gemaakt. Toen de tegenpartij zich intussen herstelde en zijn stadsvernielingen begon uit te voeren, liet Lt. Lapré twee carriers bij de brug achter en kruiste met de rest in razend tempo door de stad voor een nummertje machtsvertoon. Het hielp: zelfs de brandjes hielden op, waaruit bleek, dat niet iedereen meedee. aan “verschroeiende aarde." De schade beperkte zich voornamelijk tot het militaire kampement en men vond “goedangs” magazijnen vol met munitie en bommen. In deze garnizoensplaats was voor de Tweede Wereldoorlog de toenmalige luitenant Van Santen adjudant geweest van de KNIL-majoor Soemohardjo, die later de eerste chef van de generale staf van de Indonesische strijdkrachten werd, en net een maand geleden was overleden. Ver na middernacht (het was nu 20 december) stoomde de spoorspits het station binne. met overste Van Santen aan boord, die de in code geschreven boodschap had ontvangen en toen, ondanks alle risico’s, had doen doorrijden omdat hij zich zorgen maakte over zijn wegspits die met steeds minder, steeds verder door was gegaan. Hij trof die nu in blakende welstand aan, uiterst vermoeid wel, maar met een geweldig moreel. De brug over de rivier was in handen en, zoals de volgende dag eigenlijk pas goed bleek, de stad op het nippertje behouden gebleven. In de loop van 20 december arriveerde het gros van de overige onderdelen inclusief de zo belangrijke cadiwagen, maar voordat tot legering kon worden overgegaan, moesten wel eerst de gebouwen worden onderzocht op mijnen en boobytraps die vrijwel overal ware. aangebracht. De tank van Hermans was er nog steeds niet, hij was te zwaar voor de noodbruggen. Na de inneming van Poerworedjo was Inf V met zijn toegevoegde eenheden ( met uitzondering van 4-11 RI) nu onder bevel gekomen van de T-Brigade, maar ondanks alle pogingen via allerlei kanalen kon daar geen verbinding mee worden verkregen. Er kwamen dan ook geen nieuwe opdrachten. Wel verzocht de W-Brigade in Poerworedjo dringend om het tankpeloton te mogen lenen en te doen terugkeren naar Banjoemas (100 km) voor een actie tegen Bandjarnegara (55 km). De B-Divisie ging ermee akkoord en zo brak 1-Vew 6 bij dag aanbreken van 21 december weer op. Onderweg zou de derde tank worden opgepikt maar het peloton keerde na enige uren onverrichterzake terug vanwege een weer ingestorte brug. Andere mogelijkheden waren er niet en d. W-Brigade werd ingelicht. (Het was maar goed ook. Kapt. De Wit zou als pantseradviseur er tegen zijn geweest, tanks bij een belangrijke actie in te zetten met eenheden waarmee niet voldoende was geoefend). Dezelfde morgen had commandant Inf V ook de verkenningsgroep van Lt. Kronenberg en de weer complete wegspits (zonder tanks) uitgezonden naar Salaman (30 km), halverwege Magelang, in noordoostelijke richtin. om alvast de weg te “vegen” en bruggen veilig te stellen. Vervolgens informeerde hij twee gevechtsgroepen, de ene onder eigen commando, de ander onder dat van de plv bc. Bij de eerste, bestaande uit o.a. de 4. compagnie, een batterij veldartillerie en mortieren, voegde hij ook het intussen teruggekomen peloton tanks. Met die gevechtsgroep vertrok hij bij invallen van de duisternis naar Salaman. Er waren geen nieuwe opdrachten gekomen en hij wilde de inmiddels moeizaam en na pittige gevechten verkregen successen van wegspits en verkenningsgroep, die ook de belangrijke en zwaar ondermijnde en verdedigde Progo-brug (10 km voorbij Salaman) bezetten, niet weer verloren laten gaan. In Salaman nam hij onvolprezen stormpioniers en de artilleriewaarnemers over en sprak aan de hand van stadskaarten met de ondercommandanten zijn nieuwe plan: het snel bezetten van de vitale delen van Magelang. De meeste beroepsonderofficieren kenden de stad, zij waren er op kaderschool geweest, en tegen middernacht bereikte men zonder tegenstand de zuidrand. In de nanacht (het was nu 22 december) beschoot de vijand het verlaten militaire kampement en een sergeant-majoor werd met een kris in arm en buik gestoken. De in de stad achtergebleven Indonesische chirurg Wartojo opereerde hem onmiddellijk in het burgerziekenhuis. De smi en nog drie soldaten bij de spoorspits waren overigens de enige verliezen bij de hele actie! In de morgen kreeg overste Van Santen van commandant B-Divisie opdracht Magelang te bezetten…, liet terugseinen dat hij er al was en trok de rest van zijn troepen aan. Magelang was echter zwaar vernield; de tegenpartij was er reeds op dag D mee begonnen. In het rapport van de 4e Genie Veldcompagnie staat onder de rubriek “opmerkingen” als punt 1: “Dankzij het snel en doortastend optreden van geheel Inf V en pel Vew 6 bleef de genietaak bij de colonne zeer beperkt en eerst na het bereiken van Magelang ….. enz”. In Magelang kreeg het peloton geen tactische opdrachten meer en wierp zich op het onderhoud. Speciale tankonderdelen voor reparaties waren echter alleen verkrijgbaar bij LTD 716/III en daarvoor ging de pc dan ook op een dag met de commandowagen naar Solo, ruim 200 km heen en terug, via Salatiga en Bojolali. Van Kerstmis en Nieuwjaar herinnert hij zich niet veel meer dan: “….heerlijk gegeten bij een aardige Chinese gastheer….”, iets dat hij ook had gedaan aan de vooravond van de tweede actie. Na deze 3,5 maand detachering bij inf. Bataljon Infanterie . (“Andjing NICA”) KNIL keerden wij weer terug bij het moedereskadron in Solo, waar ons de nodige “klussen” nog te wachten stond. Tijdens deze periode ben ik buitengewoon bevorderd tot Wachtmeester tankcommandant wegens getoonde moed, beleid en leiderschap. Deze promotie was de springplank voor mijn latere leven als beroepsmilitair bij het Wapen der Cavalerie. J. Foppen Adjudant Onderofficier Instructeur b.d. der Cavalerie • Het verhaal van Jan Foppen van Omroep Gelderland 30-04-2020 • Overlijdensbericht Dinie Foppen - de Groot 17-07-2013 • Overlijdensbericht Jan Foppen19-01-2021