EVERT BRANDSEN (1927-2021) Het verhaal van Indië-veteraan Evert Brandsen is op 20-01-1927 aan de Baanweg in Harderwijk geboren. Zijn vader hield zich bezig met de verkoop van groenten in de zogenaamde ‘ventwijken’. “Ik mocht niet studeren, want mijn ouders hadden niet genoeg geld om mijn studie te bekostigen. Daarom moest ik met mijn broers in de groente- en fruithandel om mijn vader een handje te helpen.” Samen met zijn twee broers zochten zij hun klanten in Harderwijk, Ermelo, Horst en Nunspeet op. Evert, de jongste uit het gezin, is als enige van zijn ouderlijke familie overgebleven. Zijn twee broers en twee zussen zijn inmiddels, net als zijn ouders overleden. Ondanks zijn leeftijd ziet Evert er nog kwiek en gezond uit. “Mijn lichaam is niet meer de oude, maar in mijn hoofd ben ik nog jong en heb ik alles nog op een rijtje. Op 14 mei 1947 zijn mijn vrouw Stien en ik getrouwd. Helaas is Stien na een ziekbed op 16-04-2000 in Sonnevanck overleden. Ik heb na haar heengaan nog zes jaar als vrijwilliger in Sonnevanck als een soort broeder gewerkt. Ik had er geen papieren voor maar deed het puur uit liefdeswerk.” Evert en Stien hebben twee zoons en een dochter gekregen. Hij is blij met zijn zeven kleinkinderen en vier achterkleinkinderen. Als militair naar Indonesië Evert Brandsen is op 12 juni 1947 in dienst gegaan. Na een keuring in Amersfoort vertrok hij naar Eefde (bij Zutphen). In de Detmarskazerne volgde hij gedurende drie maanden de infanterieopleiding. Vervolgens moest hij naar Ripperdakazerne in Haarlem waar hij de chauffeursopleiding voor vrachtwagens volgde. “Ik kreeg na de te korte en onvolledige opleiding geen militair rijbewijs. De regering had haast en ik werd overgeplaatst naar de Prins Hendrikkazerne in Assen, van waaruit we op 4 december 1947 naar Nederlands-Indië vertrokken. De troepen werden in vier weken, aan boord van MS “De Sloterdijk”, naar onze nieuwe bestemming vervoerd. Dit was geen luxe passagiersschip, maar een tot troepentransportschip omgebouwd vrachtschip. Na de Kerst kwamen we in Batavia aan. Met de trein reden we vervolgens naar Bandung. Bij de 2e compagnie gewondenvervoer kregen wij drie weken de tijd om een beetje te wennen aan de hitte en hoge vochtigheid. Onze compagnie werd daarna uiteen gehaald en over de eenheden verdeeld als aanvulling. Volop in actie Mijn groepje bestond uit acht man en wij vertrokken met de KPM boot naar Soerabaja. Ik werd ingedeeld bij de 31e AAT compagnie. Hier haalde ik uiteindelijk toch mijn militaire rijbewijs, waarbij ook kennis van motortechniek werd vereist. De volgende twee jaren doorkruiste ik als chauffeur heel Oost-Java. Tijdens deze ritten vervoerde ik een diversiteit aan goederen variërend van voedsel, wapens, munitie tot gewonden en doden. We hebben ook de lokale bevolking geholpen bij de bestrijding van wilde varkens. Onze kok heeft menig varkentje in zijn keuken gehad. Tijdens de tweede politionele actie (1948) reed ik in een konvooi van zo’n negentig voertuigen met voorraden en troepen naar Oost-Java. Voorop de verkenners en boven het konvooi vloog een Nederlands vliegtuig, een Hunter om ons in het oog te houden. We kwamen in berucht staande gebieden terecht waar het wemelde van guerrillastrijders. Hier vielen veel slachtoffers tengevolge van mijnen, hinderlagen en beschietingen. Kameraadschap Net als mijn maten heb ik daar veel meegemaakt, waarbij vooral de kameraadschap een belangrijke positieve rol heeft gespeeld. Tijdens een detachering bij het 423e bataljon infanterie, gingen we met auto’s op pad. We vertrokken uit het plaatsje ‘Kali Tidur’ (slapende rivier) het veld in. We zetten tijdens deze tocht manschappen af en pikten een andere patrouille op. Nadat zij op een gegeven moment waren ingestegen, reden we langs een boom. Een enorme knal volgde. We werden verrast door een trekbom. De boom viel om, gelukkig niet op de weg. Door de luchtdruk van de bom barstte het glas van de auto die achter me reedt. Bij mijn maat Joop van Heumen sprong daardoor het glas in zijn borst. Ik ben toen mijn auto uitgekropen om hem te helpen. Ik heb het glas zoveel mogelijk uit zijn borst proberen te trekken, dit lukte gelukkig, ondertussen werden we beschoten. Bij dit voorval raakten zes man gewond. Onze vaandrig gaf mij de opdracht om naar een medische post, dertig kilometer verder op te rijden. Onder dekkingsvuur slaagde ik er in om weg te komen. Daar aangekomen kon ik er weer op uit om een vrouw en kind op te halen. Daarna reed ik in mijn eentje in de duisternis naar het plaatsje terug. Tot mijn schrik kreeg ik, na die vermoeiende en uitputtende rit, van die vaandrig een nieuwe opdracht. Gelukkig bood nota bene mijn maat Joop van Heumen toen aan om in mijn plaats te rijden. Die kameraadschap heb ik bijzonder gewaardeerd.” Naar huis Op 27 december 1949 vond de soevereiniteitsoverdracht aan het TNI (Tentara Nasional Indonesia), het reguliere leger van Soekarno plaats. De repatriëring van militairen, burgers, Ambonezen en Indische Nederlanders nam een aanvang. “Wij werden naar Tjimahi op West-Java vervoerd waar we drie maanden bleven. Daarna werden wij in het militaire kamp aan de Berenlaan in Meester Cornelis, dicht bij Batavia, in barakken ondergebracht in afwachting van de thuisreis. We scheepten ons in op het Amerikaanse troepentransportschip de ‘Generaal Ballou’ en wij kwamen op 30 april 1950 (Koninginnedag!) in Nederland aan. Bij aankomst in Amsterdam kregen we als ‘welkomstgeschenk’ na jaren in primitieve, afmattende en vaak gevaarlijke omstandigheden voor ‘Volk en Vaderland te hebben verkeerd, als beloning een stuk chocolade, sinaasappel en een banaan verstrekt. In Huis ter Heide werden we gedemobiliseerd en de uitrusting ingeleverd. Hierbij wil ik een voorbeeld geven hoe wij destijds door de Nederlandse regering werden behandeld. In Batavia moesten wij onze tropenuitrusting inleveren. Dit werd hier in Nederland tot onze verbijstering van onze soldij ingehouden. Verder kreeg ik de chauffeurstoelage ook niet uitbetaald. ‘U moet dat maar in Bandung gaan ophalen’, was het antwoord!” • Overlijdensbericht Evert Brandsen 30-01-2021