Veteranen verhalen
uit de NW-Veluwe
Welkom Veteranen op alfabetische volgorde Veteranen op woonplaats Afghanistan Albanië Bosnië Indonesië Korea Kroatië Libanon Macedonië Nieuw-Guinea

Klik op een foto voor een uitvergroting

▲▲▲▲

Welkom Veteranen op alfabetische volgorde Veteranen op woonplaats Afghanistan Albanië Bosnië Indonesië Korea Kroatië Libanon Macedonië Nieuw-Guinea
BAREND JAN BUTER (1941-2016)

Barend Jan Buter kwam als dienstplichtig militair in Zwolle op, maar kreeg daarna snel een oproep voor de keuring in Voorschoten. Na de driedaagse keuring werd hij ingedeeld bij het Korps Mariniers.

Hij volgde de loodzware training vanuit de kazerne in Doorn. Voordat hij mocht inschepen voor de tocht naar Nieuw-Guinea kreeg hij nog een korte opleiding tot filmoperateur, zodat hij, als dat nodig was, een film kon vertonen in de jungle. ‘Ik vond het wel best’, zegt Buter, nu bijna vijftig jaar later. ‘Het was al een hele tijd onrustig in Nieuw-Guinea, maar je bemoeide je niet met politiek, dat ging eigenlijk langs je heen.’ In eerste instantie ging de reis naar Biak, de landingsplaats van de meeste vliegtuigen, waarna werd doorgereisd naar Manokwarie, de hoofdstad van Vogelkop.

In die periode vonden veel infiltraties plaats vanuit de republiek Indonesië en met vliegtuigen en vanuit zee werden Indonesische commando’s afgezet in de jungle. Het was hun doel om verkenningen uit te voeren en, indien mogelijk, de bevolking voor zich te winnen. De taak van de Nederlanders mariniers was, deze infiltraties te voorkomen en de mogelijk de Indonesische commando’s te arresteren of uit te schakelen. In de praktijk bleek dat moeilijker dan in theorie. Dit omdat Nieuw-Guinea, zo’n 11x de oppervlakte van Nederland heeft, en het enorme land grotendeels is bedekt met jungle.

Barend Jan Buter mocht met zijn eenheid vooral patrouilles lopen langs de uitgestrekte kust. Als marinier werd hij ingedeeld bij de stoottroepen en leerde werken met springstoffen en vlammenwerpers. Tevens bediende hij de radio, waarmee het peloton was uitgerust. We hebben er eindeloos gelopen, weet Buter zich te herinneren. Vaak liepen we tot ons middel door het water, met de wapens in de lucht om ze droog te houden. Op andere momenten werd gepatrouilleerd met rubberboten of landingsschepen en soms was de eenheid te gast bij de marine om aan boord van een zeeschip langs de kust te kruisen. Dat was minder zwaar dan lopen, hoewel de mannen daar wel aan gewend waren. Soms liep je ook even naar een kampong of dorpje met de dokter mee, die daar een patiënt ging bezoeken.

Een tocht van een uur of drie heen en dezelfde tijd terug was dan heel normaal. ‘Ik heb er een hele mooie tijd gehad, zegt Buter. ‘Je bent een jaar of twintig en wilt graag wat van de wereld zien. Daar kregen we ruim de tijd voor. Hoewel de situatie politiek gezien gespannen was, hebben wij daar weinig van gemerkt. We hebben nauwelijks vuurcontact gehad en de vijand niet gezien.’ Die bleef, als zij er al was, op grote afstand. Met de bevolking hadden we een prima contact, ze deden onze was en gingen mee als gids en dragers als we op patrouille gingen. Ook kwamen ze als ze ergens hulp bij nodig hadden, of voor verzorging bij ons op de post. Na enige tijd ging ons onderdeel naar Misool, een eiland dat dicht bij Indonesië lag. Ook hier was de dreiging van infiltraties en inmenging. ‘Mijn moeder stuurde elke week de Donald Duck en de Puttense krant naar Misool.

Iedereen wist dat, en als ik ze uit had gingen ze door naar een ander. Zo las iedereen van mijn peloton het
Puttens Weekblad. Als we vrij waren, vermaakten we ons met zwemmen, voetballen of kanoën en ook vissen was populair. We visten met een lijntje aan de vinger en er zaten soms er zulke grote vissen aan dat we de lijn snel los moesten maken. Eind 1961 zat mijn diensttijd erop en mocht ik naar huis.

Net op tijd, want de lichting na mij mocht niet weg in verband met de overdracht aan Indonesië. Dat was toen politiek al beklonken, maar er moesten voorraden worden overgedragen of vernietigd en dat betekende een verlenging voor de jongens die daar toen zaten.’ ‘Ik er een mooie tijd gehad en we hebben weinig leed meegemaakt. Dat kan ook heel anders blijkt uit een verslag uit het periodiek van Oud Mariniers, ‘Houwe Zo’, dat Buter toont. In dit verslag wordt verteld dat bij een jachtpartij één van de mannen verdwaalt in de jungle. Een peloton rukt de volgende morgen uit om hem te zoeken, maar hij wordt niet gevonden. De man heeft een training ondergaan om te overleven onder moeilijke omstandigheden, dus de moed wordt niet meteen opgegeven. Maar als hij na 14 dagen nog niet terug is wordt het ergste gevreesd. De sergeant wordt na 19 dagen toch gevonden en blijkt in een goede conditie te verkeren. Hij heeft kunnen overleven op een dieet van kokosnoten en gevangen vis. Over de aard van zijn afwezigheid is verder geen mededeling gedaan, maar iedereen is opgelucht dat hij terecht is.

Buter heeft dergelijke ervaringen niet meegemaakt, maar kan het zich goed voorstellen.
De eindeloze jungle en moerassen en de oneindige afstanden maken verdwalen gemakkelijk, zelfs voor een getrainde militair.

Voor Barend Jan Buter was de reis naar Nieuw-Guinea eenmalig, want hij is er nooit terug geweest.
Wel bezoekt hij sinds kort de veteranendagen en de dagen van het Korps Mariniers. ‘Het is leuk nog eens terug te kijken. Hoe langer het geleden is, hoe mooier het wordt. De beroerde dingen vergeet je en de mooie onthoud je,’ is zijn ervaring.